Molen de Vlijt
De standerdmolen is het oudste houten type windmolen in de Lage Landen. De naam is ontleend aan de standerd, een rechtopstaande dikke stam ongeveer 60–80 cm. Om wind te vangen kan het ‘gevlucht’ (het gehele molenhuis) draaien op deze verticale balk, de standerd.
Molen De Vlijt werd gebouwd in het jaar 1681 in Boxtel en bleef tot het begin van de 19e eeuw eigendom van de heren van Boxtel. Zij bezaten heerlijkheid Boxtel waaraan bepaalde heerlijke rechten waren verbonden, waaronder het windrecht.
In 1794 volgt een opstand tegen de Franse adel. De meeste edellieden, die veel aan het hof in Versailles kwamen, werden gevangengezet en gedood. Zo ook Frederik Otto, Heer van Boxtel en Liempde. Op 25 juli 1794 werd hij met een guillotine onthoofd.
Een jaar later volgt de Bataafse omwenteling, waarbij ‘Vrijheid, gelijkheid, Broederschap’ hoog in het vaandel stonden. De automatische rechten die een heer bezat, oneerlijk in de ogen van de nieuwe bestuurders, werden afgeschaft. In 1798 werden er nog meer rechten afgeschaft, waaronder het windrecht.
Na de afschaffing van de heerlijke rechten was Frederik Ernst, zoon van Frederik Otto, officieel geen Heer meer van Boxtel en Liempde, maar zijn bezittingen, zoals kasteel Stapelen, de watermolens, molen De Vlijt en enkele hoeven behield hij. De goederen bleven vanwege de hoge schulden onbeheerd. Uiteindelijk weigerde de zoon van Frederik Ernst de erfenis te aanvaarden, omdat de schulden hoger waren dan de waarde van de erfgoederen. Hierop verkochten de schuldeisers in 1819 de bezittingen in Boxtel en Liempde.
De molen kwam in het bezit van Pieter Kuijpers uit Boxtel, die het verkocht aan Baron De Grancy. In 1834 werd de molen overgenomen door Gerardus Bogaers. Zowel Kuijpers, de baron als ook Bogaers maalden de molen niet zelf, zij verpachtten de molen. De familie Van der Krabben was een belangrijke molenaarsfamilie in Boxtel, zij werden molenaars op deze molen.
De familie Bogaers bleef eigenaar van de molen totdat deze op 24 december 1857 werd verkocht aan Peter Gerardus van Hoorn, molenaar en zijn vrouw Anna Maria van de Kamp, beide wonende te Boxtel. Na het overlijden van zijn vrouw in 1859 verkocht Van Hoorn de molen aan Johannes Antonius van Lith, die de molen in Boxtel afbrak en naar Geffen verplaatste.
In september 1862 vroeg Johannes Antonius van Lith aan de Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Brabant een vergunning aan tot het plaatsen van een windkorenmolen op het perceel “de nieuwe hof”. Hij verhuurde de molen.
In 1864 verkocht hij molen De Vlijt aan zijn oom Wilhelmus van Erp voor de prijs van drieduizend gulden. Wilhelmus, burgemeester in Geffen, kocht molen De Vlijt voor zijn zoon Franciscus, die de tweede molenaar op molen De Vlijt te Geffen werd. Hij zou de molen 12 jaren lang draaien. Na de dood van zijn tweede kind, vertrok hij samen met zijn vrouw in 1877 naar Schaijk. Een jaar daarvoor was molen De Vlijt in opdracht van Wilhelmus verplaatst naar de om van het dorp.
In molen De Vlijt is een inscriptie te lezen, die nog herinnert aan de verplaatsing.
In 1891 komt molen De Vlijt in handen van Willem van Nuland, die de molen voor een bedrag van 3.150 gulden voor zijn zoon Hendrikus (Driek) van Nuland koopt. In 1898 verkoopt Driek van Nuland (bijgenaamd Driek de Mulder) molen De Vlijt aan Johannes de Kinderen voor een bedrag van 4.550 gulden.
Johannes koopt in 1902 in de Molenstraat een stuk grond ter grootte van 5 aren van notaris Franciscus van Bakel voor een bedrag van honderd gulden. Op dit stuk grond bouwt Johannes het nieuwe molenhuis. De eerste steen van dit molenhuis wordt door zijn zoontje Johannes Franciscus Wilhelmus (later Wim genoemd) op 7 juni 1902 onthuld.
De molen zal jarenlang door de familie De Kinderen bemaald worden, achtereenvolgens door Johannes, Wim en Harrie.
Niet lang na de Tweede Wereldoorlog schafte De Kinderen een dieselmotor aan om tijdens het malen niet afhankelijk te zijn van de wind. Molen De Vlijt werd niet meer gebruikt en raakte ernstig in verval. In 1973 dreigde de wieken tijdens een storm op een horecagelegenheid te vallen. Besloten werd om de molen af te breken en te restaureren. De gemeenteraad stelde hiervoor een krediet van bijna twee ton beschikbaar. Van de provincie en van Monumentenzorg kwamen eveneens niet geringe bedragen, zodat de molen in 1976 weer in Geffen opgebouwd kon worden.
De opening van de “nieuwe” molen ging gepaard met een groot driedaags dorpsfeest. Optredens van een volksdansgroep, een toneeluitvoering, een lampionnenoptocht, een drietal tentoonstellingen, een kinderfeest en een Brabantse feestmarkt maakten onderdeel uit van de festiviteiten. De Molenfeesten werden een overweldigend succes en besloten werd om hier een jaarlijks gebeuren van te maken.
Onder de naam “Effe noar Geffe” herhaalde het feest zich in 1977. Nu, na zoveel jaren, bestaat Effe noar Geffe, een ‘Brabants dagje uit’, nog steeds en bezorgt het Geffen landelijke bekendheid.